Voor het recent verschenen boek Leven naar de dood (*) van Rian Krijger schreef ik het voorwoord. Daarin stel ik de vraag: is er een taboe rondom de dood? Van tijd tot tijd komt die vraag op. Er valt veel over te zeggen. Het is voor een discussie over die vraag van belang goed te bepalen wat we dan met ‘de dood’ bedoelen. Gaat het dan over het praten over verlieservaringen, het voorbereiden van de uitvaart, de omgang met een stervende…? Over al dit soort onderwerpen? Hier het gehele voorwoord:
Als je ‘het taboe op de dood’ als een containerbegrip beschouwt, zoals in discussies veelal gebeurt, is daar iets ingewikkelds mee aan de hand. Met evenveel succes kun je beargumenteren dat het taboe wel en niet bestaat.
Kijk je naar het bestaan van tv-programma’s als Over mijn lijk of De kist, dan kun je zeggen dat het taboe niet meer bestaat. In die programma’s wordt immers zó open over de dood gesproken. Er lijkt geen enkel taboe meer op dat gebied te bestaan. Ook in het maatschappelijke debat gaat het voortdurend over de dood. Zijn het niet de algemene onderwerpen euthanasie of palliatieve sedatie waarover we spreken, dan zijn het wel specifieke vraagstukken als ‘kan euthanasie bij dementie?’ of ‘het nut van de Levenseindekliniek’ waarover we openlijk een discussie voeren.
Aan de andere kant… Uit onderzoek blijkt dat 82% van de Nederlanders nog niets over de eigen uitvaart op papier heeft gezet. In 2011 was er de SIRE-campagne ‘Ik ben er nog’; deze was gestart omdat één op de vier Nederlanders een dodelijk zieke in de steek laat, uit angst voor de dood of uit onvermogen om met de situatie om te gaan. En onlangs had ik een uitvaart: ik verbaasde me erover hoeveel mensen er níet naar het dode lichaam durfden te kijken. Sommigen durfden niet eens in de buurt van de kist te komen. Het mag dan zo zijn dat er ogenschijnlijk met het grootste gemak over de dood wordt gesproken, maar zegt dat iets over onze alsmaar uitdijende emo-cultuur of over het ontbreken van een taboe? Ik denk het eerste.
Laten we de vraag uit het begin eens anders stellen: ‘Rust er een taboe op sterven?’ Daar kun je een makkelijk, ontkennend antwoord op geven. ‘Natuurlijk is dat taboe er niet, want iedereen doet het: sterven.’ Dat bedoel ik niet. Ik bedoel vooral: wat weten we nou eigenlijk over sterven? Het gewone, alledaagse sterven. Dát bedoel ik. Wat weten we van de laatste uren en dagen van een mensenleven? Ik denk dat er bij de overgrote meerderheid van de Nederlanders ontzettend weinig over bekend is, en dat ‘we’ gemiddeld meer over diepzeeduiken of wildwaterkanovaren weten.
Juist dat vind ik één van de meest waardevolle aspecten van het boek dat u nu in handen heeft. In ‘Leven naar de dood’ gaat het hoofdzakelijk over dit gewone sterven. Het gaat over verzwakt raken, moe zijn, bedlegerigheid, suffig worden. Het gaat over steeds kleiner wordende werelden. Het gaat over bleke gezichten, een bleke huid. Het geeft een reëel beeld van de laatste dagen en weken van al die doden die nooit het nieuws halen. ‘Natuurlijk is het sterven niet onverwacht, en toch ook weer wel’, schrijft Rian Krijger in één van de verhalen. Want zo kan het gaan: je kunt het dagen, weken van te voren zien aankomen, maar toch verrast worden.
De onwetendheid over het alledaagse sterven leidt – zoals zo vaak bij onwetendheid – vooral tot angstige gedachten over het sterfbed. Dat het altijd gepaard gaat met ondraaglijk en uitzichtloos lijden bij voorbeeld. Dat mensen en masse stikken van benauwdheid. Dat er geen goede palliatieve zorg voor stervenden is. Sterven lijkt, op basis van deze angsten, een hemeltergend, bijna onmenselijk gebeuren. Dat om die reden die laatste bocht richting het einde het beste afgesneden kan worden met euthanasie lijkt dan een vanzelfsprekendheid.
De verdienste van dit boek is dat het in de meeste verhalen het gewone, natuurlijke sterven beschrijft. Er is rust, er is een liefdevolle verzorging, er is gelegenheid voor een goed afscheid. Dat dat niets afdoet aan de triestheid van het sterven staat buiten kijf. Maar het maakt tevens duidelijk dat sterven ‘te doen’ is, ook zonder kunstmatig ingrijpen. En die boodschap sneeuwt maar al te makkelijk onder in het spreken en denken over het sterven.
Rob Bruntink
(*) Het boek Leven naar de dood bevat achttien verhalen van Rian Krijger over haar ervaringen, en daarnaast bijdragen van Ivan Wolffers, Mariska Overman, Marinus van den Berg en Heidi Gündel.
Geef een reactie