Op 4 juni heeft de Tweede Kamer een hoorzitting over ‘Euthanasie in de psychiatrie’. Het onderwerp krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht, vooral doordat de media over enkele euthanasie-casussen hebben bericht die door de Levenseindekliniek zijn uitgevoerd. Het aantal psychiatrische patiënten dat euthanasie krijgt is daardoor flink gestegen. In de eerste tien jaar van deze eeuw hooguit één of twee keer per jaar, in 2011 en 2012 respectievelijk 14 en 13 keer en in 2013 maar liefst 42 keer. Hier tien redenen waarom er niet voorzichtig genoeg met het onderwerp kan worden omgegaan.
1. Wat is uitzichtloos?
Een arts kan zonder strafvervolging euthanasie toepassen als hij zich aan een aantal zorgvuldigheidscriteria houdt die in de ‘Euthanasiewet’ (Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding) zijn genoemd. Eén van die criteria schrijft voor dat het lijden van de patiënt ‘uitzichtloos’ moet zijn. Of een aandoening, stoornis of situatie ‘uitzichtloos’ is of niet, is bij lichamelijke ziekten relatief eenvoudig vast te stellen in vergelijking met psychiatrische ziekten. De uitzichtloosheid is gekoppeld aan de behandeling. Het succes van een behandeling is bij psychiatrische ziekten, nog meer dan bij lichamelijke ziekten, aan de persoon gekoppeld. Er valt lastig te zeggen of een situatie echt ‘uitzichtloos’ is. Die vaststelling gaat met veel onzekerheden gepaard.
2. Wat is ondraaglijk?
Het lijden van de patiënt moet volgens de wet ook ‘ondraaglijk’ zijn. Of een situatie ondraaglijk is of niet, moet een arts kunnen invoelen. Invoelen of lijden ondraaglijk is, is bij een lichamelijke ziekte mogelijk nog wel te doen. ‘Iedereen’ kent immers lichamelijke ongemakken als pijn, benauwdheid of misselijkheid. Dergelijke klachten zijn dus in enige mate invoelbaar voor een arts, al is dat nooit objectief te noemen, omdat ieder mens een eigen bril opheeft en die bril het eigen oordeel sterk beïnvloedt. Bij een euthanasieverzoek van een psychiatrische patiënt komt daar nog wat bij. De afstand tussen eigen ervaringen en die van de patiënt zijn groter. Hoe moeilijk, zo niet onmogelijk is het om de draaglijkheid van bij voorbeeld psychoses, wanen of hallucinaties in te voelen? Of de last van smetvrees of apathie? Is dat te doen?
3. Wat is weloverwogen?
Het verzoek om euthanasie moet een (vrijwillig en) weloverwogen verzoek zijn, schrijft de wet voor. Even wat lomp gesteld, maar hoe ‘weloverwogen’ kan een psychiatrisch patiënt genoemd worden? Veel psychiatrische stoornissen worden gekenmerkt door het ontbreken van enige stabiliteit. Die stabiliteit wordt wel van hen verwacht als zij een euthanasievraag doen. Mogelijk kan er sprake zijn van ‘relatieve stabiliteit’, als de patiënt jarenlange levensperiodes van eenduidig gedrag en gemoed hebben gekend. Maar borderliners en manisch depressieven zijn daarmee bijna per definitie uitgesloten van een euthanasievraag. Kan er dus wel over euthanasie voor ‘de’ psychiatrische patiënt worden gesproken? Moet er geen onderverdeling komen, vergelijkbaar met lichamelijke ziekten (bij kanker of ALS kom je in aanmerking voor euthanasie, bij diabetes of verkoudheid niet).
4. Wanneer is een relatie een behandelrelatie?
Een euthanaserend arts moet kunnen inschatten wat voor de ander ondraaglijk en uitzichtloos lijden is, en of het euthanasieverzoek vrijwillig en weloverwogen gedaan is. Hij moet, met andere woorden, de ander dus kénnen. Hij moet kunnen inschatten dat het lijden bij déze persoon ondraaglijk en uitzichtloos is, en wat het criterium ‘vrijwillig’ betreft moet hij zeker weten dat de patiënt niet door zijn omgeving wordt beïnvloed. Wanneer ken je iemand goed genoeg om daarvan zeker te zijn? Wanneer is er sprake van een dusdanige relatie dat er een behandelrelatie ontstaat, van waaruit je deze vragen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunt beantwoorden? Bij de euthanasie voor lichamelijk zieken is meestal een huisarts betrokken die de patiënt lange tijd heeft meegemaakt. Valt diezelfde mate van ‘de ander kennen’ ook in de psychiatrie te behalen?
5. Is het niet besmettelijk?
Als een ruimere praktijk van euthanasie gangbaar wordt, hoe groot is daarvan de aanzuigende werking? Hoeveel andere psychiatrische patiënten worden hiermee op een idee gebracht? Rondom zelfmoord is het een breed gedragen aanname dat deze stap in sociale zin besmettelijk is. De aanname zorgt ervoor dat media gevraagd worden terughoudend over zelfmoord te berichten (zie bij voorbeeld de richtlijn van de Ivonne van de Ven Stichting). Gaat dat ook gelden voor euthanasie in de psychiatrie? Dat weten we niet. Zou de onzekerheid daarover geen reden moeten zijn extra voorzichtig te zijn?
6. Is het hebben van een doodswens een psychiatrische ziekte?
Recent verscheen in Nature een artikel van twee Nederlandse psychiaters die daar volmondig ‘ja’ op antwoordden (zie dit artikel in NRC). Dat ging echter over zelfmoord, en niet over euthanasie. Het is discutabel of dat verschil er op dit punt toe doet. De vraag blijft of het hebben van een doodswens ‘an sich’ een ziekte is. Als dat zo is, moet de focus van de reactie niet op effectuering van die wens komen te liggen, maar op de wens zelf.
7. Is een doodswens een levenswens?
Mensen met een doodswens willen veelal niet dood, maar een ander leven. Dat wordt vaak gezegd door deskundigen, of dat nou over jongeren of ouderen gaat. De bron van die gedachte is de overtuiging dat een mens altijd wil leven, ongeacht de omstandigheden, en dat het onnatuurlijk is om níet te willen leven. Als dat ook opgaat voor psychiatrische patiënten, zou de begeleiding van mensen met een doodswens niet dáárop gericht moeten worden, op herstel van die levenswil, in plaats van die ene uitgang, namelijk: de dood?
8. Hoe onveilig wordt het voor mensen zónder doodswens?
Dat er een mogelijkheid is om euthanasie te vragen en te krijgen kan voor de één een geweldige uitkomst zijn. Er wordt nauwelijks gesproken over de keerzijde daarvan. De mogelijkheid van euthanasie kan voor anderen ronduit een bedreiging zijn en een gevoel van ónveiligheid geven of vergroten. Zodra duidelijk is dat de deur naar euthanasie verder open gezet wordt voor psychiatrische patiënten, in welke mate gaat die dodelijke uitweg het gevoel van veiligheid beïnvloeden dat psychiatrische patiënten nu nog kunnen ervaren (‘hoe depressief ik me ook voel, men laat mij niet zomaar gaan’)?
9. Moet het ‘rariteitenkabinet’ dat euthanasie geworden is wel uitgebreid worden?
Euthanasie was ‘vroeger’ voorbehouden aan mensen die kanker hadden in een uitbehandeld stadium. De afgelopen twee jaar is die doelgroep sterk uitgebreid. Mensen met dementie bij voorbeeld, maar ook smetvrees, pensioenangst en blindheid zijn aanleidingen geweest voor een erkend euthanasieverzoek. In België is die verbreding ook gaande. Onlangs werd euthanasie toegepast bij iemand die een mislukte sekse-operatie had moeten doorstaan. Momenteel buigt de rechter zich over een verzoek om euthanasie van een langgestrafte gedetineerde. Met andere woorden: de groep euthanasievragers begint steeds meer een rariteitenkabinet te worden. Is dat de bedoeling van de Euthanasiewet?
10. Is het wel het alternatief voor die ‘inhumane zelfmoord’?
Voorstanders van euthanasie voor psychiatrische patiënten schermen vaak met het (emotionele) argument dat een gruwelijke zelfmoord (voor de trein of van een flat springen) het enige alternatief is. Dat is nog maar de vraag. Bij zelfmoorden onderscheidt men de impulsieve zelfmoorden van de balanssuïcides. Van mensen met een euthanasievraag mag verwacht worden dat zij er lang – immers: weloverwogen – over hebben nagedacht. Die balanssuïcides lijken echter een minderheid te zijn. Australisch onderzoek leverde de wijsheid op dat de meerderheid van de zelfmoordpogingen impulsieve acties zijn en dat er gemiddeld niet langer dan 10 minuten over was nagedacht. Het is dus maar de vraag of ‘geweigerde’ euthanasievragers de zelfmoordenaars van de toekomst zijn.
Geef een reactie