Dit opiniestuk is 5 augustus 2014 gepubliceerd in de krant Trouw.
In zijn column in Trouw van zaterdag 2 augustus schrijft Bert Keizer over het dilemma ‘wel of niet een overledene tonen aan nabestaanden in het geval van de vliegramp met de MH17’.
Er zijn overledenenverzorgers die uitblinken in het reconstrueren van overledenen, ook als het overlijden het gevolg is van een zwaar verkeersongeval of anderszins een gewelddadigheid. Zij kunnen mensen weer toonbaar maken. Soms moet dan voor een optie worden gekozen die Keizer ook vermeldt: laat een deel zien dat nog wél toonbaar is. In de rouwliteratuur staat meer dan voldoende beschreven dat afscheid kunnen nemen en daarbij de overledene (deels) zien over het algemeen beter is voor het rouwproces dan niets meer zien.
Ik kan dit uit eigen ervaring beamen. Ik verloor op 21-jarige leeftijd mijn toen 17-jarige broertje aan een ongeval met een vrachtwagen. Na 2 dagen overleed hij. Daarna heb ik hem niet meer gezien. Opbaring was, zei men, niet mogelijk. Dit rouwproces is een langdurig moeizaam proces geweest, o.a. vanwege het niet meer kunnen zien na overlijden.
Twintig jaar later overleed mijn moeder. Ze wilde in het graf bij mijn broertje begraven worden. Ik ben bij het zogeheten grafschudden geweest, waarbij zijn resten opgegraven werden en dieper bijgezet om ruimte te maken voor het nieuwe lichaam. Ik wilde dolgraag de resten zien van mijn broertje, de verwachting was dat er nog enkele botresten zouden liggen. Bij opgraving bleek dat hij geadopiceerd was: verzeept. Kortom, hij lag nog, hoewel onherkenbaar, zo goed als volledig in zijn graf. Ik heb hier slechts een glimp van gezien maar het heeft me, ruim 20 jaar na dato, enorm geholpen in het omgaan met zijn verlies. Ik heb gezién dat hij er lag, in die witte kist waarvan slechts vermolmde stukjes over waren. Hij was écht dood. Natuurlijk wist ik dat op een abstract niveau al lang, ik ben niet gek. Ook concreet wist ik dat wel, want ik zag hem niet meer, hoorde hem niet meer. Maar het zien, dát maakte het verschil. Dat maakte dat zijn dood van een min of meer abstract weten naar een meer concrete realiteit ging.
Zonder mijn visie te willen veralgemeniseren durf ik zowel vanuit mijn professionele expertise als uit eigen ervaring te zeggen: geef mensen waar mogelijk in ieder geval de kans iets te gaan zien. Al is het inderdaad alleen maar dat ‘gekke teentje’. Het kan een immens groot verschil maken.
Ik ben wel eens betrokken geweest bij een opbaring van iemand die aan een hersenbloeding was overleden in het buitenland. In dat land had men de overledene gebalsemd en het hoofd helemaal met jodium behandeld wat een akelig gezicht gaf. De betrokken ondernemer heeft toen een plank over de open kist gelegd waardoor in eerste instantie alleen de handen zichtbaar waren. Steeds als zij er aan toe waren konden de nabestaanden de plank een beetje om hoog schuiven om zo (geleidelijk aan) meer van de overledene te zien. Zo kon men zelf bepalen in eigen tempo hoeveel men nog van de overledene wilde zien en wanneer.