Er is alleen het nu, zegt men. Er is geen gisteren of morgen. Wat zegt dat over 23 jaren die voorbij zijn gegaan? Waren ze er niet, of zijn ze er juist nu? Is het ‘nu’ een stilstand in de tijd die altijd is, gister, vandaag, morgen?
Als ik mijn ogen sluit, is het 23 jaren geleden. Ik loop naar buiten, weg van de intensive care, weg van de nacht en weg van de dood. Het is vroeg, een uur of acht. Ik hoor de auto’s, ik ruik de geur van de net begonnen ochtend. Bladeren waaien over straat en ritselen bijna onhoorbaar zodra een fietser er door heen rijdt. De vochtigheid van de koude novembernacht slaat bijna onmerkbaar neer op mijn huid. Dat was toen, 13 november 1991. En het is ook nu. 13 november 2014. 23 jaren, een heel leven en slechts een fractie van een seconde tegelijkertijd.
Het leven buiten contrasteerde met de nieuwe leegte van binnen. Het is bijzonder om te ervaren hoe, 23 jaren later, die leegte er nog is. Op het moment dat ik uit het ziekenhuis stapte, stapte ik in een stil tijdvacuüm dat nooit meer doorbroken is. Toen werd een nu voor altijd.
Ik leef, ik heb lief, ik lach, ik huil, ik koetser en ik droom. Het is niet zo dat mijn leven al 23 jaren een trieste aangelegenheid is. Integendeel. Maar het is niet meer hetzelfde als daarvoor. Tijd is veranderd in een eeuwig nu, een altijd voortgaand ijkpunt voor ‘zijn’ en ‘bestaan’. Het is niet een ‘voor en na’, het is een stilstand die continue voortduurt.
De dood geeft zin aan het leven, zegt men. Dat is niet zo. Dood stopt de tijd, fysiek en in je hoofd. Dood geeft helemaal niets. Het is de veroorzaker van een nieuwe tijdsperceptie, van het bijeenhouden van toen, nu en straks. In dat opzicht kun je zeggen dat de dood meer verbindt dan wat dan ook.
Vandaag stap ik naar buiten. In dezelfde novemberdag als toen.
Geef een antwoord