Anja Krabben is hoofdredacteur van vakblad De Begraafplaats. Ze publiceerde diverse boeken, onder andere Doodgewoon. Doodscultuur en uitvaartmanieren. Ze was in 1994 initiatiefnemer van het eerste publieksblad over de dood ter wereld, Doodgewoon, dat in 2001 ter ziele ging. Meer informatie over haar vind je op anjakrabben.nl en stichtingeindelijk.nl.
Kun je je herinneren wanneer je voor het eerst met de dood in aanraking kwam? Hoe ging dat?
“Wij hadden altijd dieren thuis: hamsters, schildpadden, een kat… Het zal dus de dood van een dier zijn geweest. En als kind heb ik een opa en een oma verloren. Ik ben ook bij hun begrafenissen geweest. Dat waren gebeurtenissen waarbij ik de dood nog niet op mezelf betrok. Het besef dat ik op een dag ook dood zou gaan, kwam niet in de vorm van een donderslag bij heldere hemel, als één belangrijk, inzicht biedend moment, maar is heel geleidelijk gegaan. Werkelijk dichtbij kwam de dood toen ik veertig was en kanker bleek te hebben. Dat was wel hét moment waarop ik mij het meest kwetsbaar en sterfelijk heb gevoeld. Overigens was dat niet alleen negatief.
Ik heb altijd onthouden wat Gerard Reve ooit in een interview zei: ‘Als klein kind bestaat de dood uitsluitend in sprookjes. De wolf eet de geitjes op, maar later spuugt hij ze weer uit. Dan op een dag is een schoolvriendje er niet meer en begint er iets te dagen. Als je twaalf of dertien bent, is er misschien een begrafenis waar je naartoe gaat, maar de dood is dan nog iets dat heel ver weg is en dat een ander overkomt. Niet jou. Maar dan ben je 35 à 40 jaar en wordt de dood zichtbaar. Dan beschouw je hem eerst als vijand. Dan wordt-ie een tegenstander. Vervolgens een reisgezel. Een vriend. Een tenslotte een minnaar. Zo hoort het te gaan.’ Ik hoop dat het zo gaat.”
Begraven of cremeren, weet je al wat het voor jou moet worden? Als het begraven is, waar moet je graf komen? Als het cremeren is, wat moet er met je as gebeuren?
“Ik dacht altijd begraven, maar sinds enige tijd twijfel ik. Ik ben dol op begraafplaatsen en zou het eeuwig jammer vinden als begraven, waar het nu op begint te lijken, een nichevorm van de lijkbezorging zou worden. Maar begraven heeft ook iets morsigs, zo onder de grond. Cremeren daarentegen vind ik niet zo ‘sympathiek’: ongezellige gebouwen, zakelijke mensen (het is echt geld verdienen in tegenstelling tot begraven) en dan die as. Waar laat je die? Je hoort steeds vaker dat er ergens een urn met as is gevonden, langs de weg, ergens in de natuur, bij de kringloopwinkel. Voor je het weet blijft je pot as ergens staan, op een totaal betekenisloze plek, in het keukenkastje bij een onverschillig familielid. Over resomeren heb ik nog niet echt een mening gevormd. Voorlopig blijft het dus begraven en een graf in mijn geboortestad Amsterdam. Elke Amsterdamse begraafplaats is goed, behalve Westgaarde.”
Cremeren daarentegen vind ik niet zo ‘sympathiek’: ongezellige gebouwen, zakelijke mensen (het is echt geld verdienen in tegenstelling tot begraven) en dan die as. Waar laat je die?
Voor wie is doodgaan het meest erg: voor de stervende of de naaste(n)? Waarom?
“Als ik de stervende ben, is het voor mij het ergst. In het algemeen en bij leven en welzijn zeg ik: voor de naasten.”
Als je een scenario moet schrijven voor je ideale dood, hoe ziet dat er dan uit?
“Mijn moeder is net overleden, aan Alzheimer. Op het laatst was ze behoorlijk van de wereld en zal dan ook vrij onwetend en zonder angst de dood tegemoet hebben gezien. Ze stierf in haar slaap. Dat sterven zonder angst zou ik ook wel willen, maar wel graag bij het volle bewustzijn. Ik ben geen voorstander van plotseling overlijden en in één keer weg zijn. Ik wil afscheid kunnen nemen.”
Is de dood het einde van alles? Zo niet, wat wordt het dan?
“Ja, ik denk dat de dood het einde van alles is. Ik heb het gen of de aanleg niet voor een waarachtig en (diep) geloof, zoals mijn ouders dat bijvoorbeeld wel hadden. Ik geloof in niets en hoop op niets. Ik zie het wel, of dus niet. Ik ben r.k. opgevoed, vond en vind katholieke kerken nog steeds prachtig, maar dat heeft met geloof weinig te maken, eerder met jeugdsentiment. Ik heb ook nooit begrepen hoe (sommige) mensen hopen op iets beters hierna, zonder daar zeker van te zijn, en de ellende hier en nu daarom maar berustend ondergaan.”
Hoe moet jouw kist eruit zien?
“De kist van mijn moeder – ze is enkele maanden geleden overleden – was van karton met daarop grote zonnebloemen beschilderd. Prachtig, maar erg duur. Waarom zo’n eenvoudige kist zo duur moet zijn begrijp ik niet. Nu zeg ik: ik wil dat ook. Van karton, maar dan beschilderd met klaprozen en zelfgemaakt door een handige vriend of familielid (en die heb ik gelukkig).”
Zijn er levenslessen die je achter zou willen laten? Zo ja, aan wie?
“Aan iedereen dit het wil horen. Probeer zoveel mogelijk te doen wat je zelf wilt, zolang je niemand anders daarmee schaadt. Tegenwoordig zou je daar bij moeten zeggen: zonder dat je daarmee ander leven of de aarde schaadt, maar dat is voor deze (welisware biologische) vleeseter nog erg moeilijk. Leven en laten leven, zonder vooroordelen, dat is de enige zinnige levensles, die de wereld beter kan maken.”
Verder lezen
Als je doodgaat blijft er veel digitale informatie van jou achter (mails, socialmedia-accounts, website, artikelen e.d.). Heb je daar iets voor geregeld?
“Nee, nog niet. Moet ik wel doen, vind ik. Ik heb laatst wel enkele dingen verbrand. Brieven en een oud dagboek, waar dingen in stonden waar ik mij nu voor schaam en waarvan ik vind dat niemand ze hoeft te lezen, zeker niet na mijn dood. Ik heb nooit de ambitie gehad een BN’er te worden en verwacht ook niet dat dit alsnog zal gebeuren, dus mijn nalatenschap is niet van algemeen of bijzonder interessant belang.”
Zijn er persoonlijke spullen te noemen waaraan je veel waarde hecht, en die je daarom ook om je heen wilt hebben als je op sterven ligt?
“Dat wat voor de hand ligt: liefst sterf ik in mijn eigen slaapkamer in mijn eigen bed, met de kat aan mijn voeteneinde die ik op dat moment als huisgenoot heb, met ansichtkaarten met lieve teksten van familie en vrienden aan mijn muur en foto’s van mensen waarvan ik houd op mijn nachtkastje.”
Wie mag er voor jou beslissen als je het zelf niet meer kunt? Waarom juist die persoon, en vanwege welke eigenschappen is dat dan?
“Nu zeg ik: Paco, mijn man. Hij kent mij en weet wat ik wil. Ik zal het hem binnenkort voor alle zekerheid nog eens vragen, of hij inderdaad (nog) weet wat ik wil. Als hij er niet meer is, dan zal dit denk ik degene zijn die ik nu als mijn kind beschouw. Maar ik moet het ook gewoon maar eens gaan opschrijven, dat heb ik nog steeds niet gedaan. Raar, maar waar, zelfs ik, die al zo lang publiceert over de dood en begraafplaatsen, schuif dat soort zaken voor mij uit, alsof ik niet morgen al onder de tram kan komen.”
Bestel hier het
eerste deel van de Compact Reeks
Geef een reactie