‘Tijdig spreken over het levenseinde’, heet de folder die sinds 2012 in een flinke oplage over Nederland wordt uitgestort. De artsenfederatie KNMG verspreidde ‘m onder de duizenden leden, en maakte – samen met ouderenbonden en patiëntenorganisaties – ook een versie voor aanstaande patiënten en naasten: ‘Spreek tijdig over het levenseinde’. Het is een ‘handreiking om met de dokter te praten over grenzen, wensen en verwachtingen rond uw levenseinde’. In de 32 bladzijden die de folder telt komen tal van onderwerpen voorbij. Van behandelmogelijkheden in het geval van pijn tot de vraag ‘waar wilt u sterven?’, van wilsverklaringen tot orgaandonatie. De folder is bedoeld als oplossing voor iets dat over het algemeen in de gezondheidszorg als ‘probleem’ wordt gezien: dat mensen niet over hun levenseinde nadenken, laat staan dat ze erover met de dokter spréken.
Uit onderzoek van Motivaction uit 2010 is bekend dat een beperkt aantal mensen vrijwillig over de dood nadenkt (zo’n 20 procent). De overgrote meerderheid van de volwassenen vindt het géén gespreksonderwerp; uit praktische overwegingen (‘het speelt niet’), uit angst (‘het is een confronterend onderwerp’) of omdat ze het niet kunnen (‘ik voel me dan te kwetsbaar’). Er is voor zover ik weet niet onderzocht of deze meerderheid zich door een folder op andere gedachten laat brengen. Als ik zou moeten gokken zou ik denken dat zo’n brochure bij hen weinig effect sorteert. De beste stimulans om over het levenseinde na te denken is nou eenmaal een dodelijke ziekte. Bij henzelf, of bij een naaste.
Misschien is ‘spreken met de dokter’ een tè intellectuele benadering van ‘het probleem’. Ik dacht daaraan toen ik kort geleden door mijn ouders verrast werd door een actie die niet door een folder maar door hun nuchterheid veroorzaakt werd. Mijn ouders zijn momenteel nog erg vitaal en fit, ook al zijn ze tussen de 75 en 80 jaar oud. Ze wonen in een klein dorp in de Achterhoek, en hebben daar hun hele volwassen leven een actieve rol in het verenigingsleven gespeeld. Dank zij de kerk, de Zonnebloem, een ouderenorganisatie en de plaatselijke harmonie hebben ze een rijk sociaal leven. Het mooie daarvan begint de laatste 5-10 jaren ook een zware kant te krijgen, want er gaat geen maand voorbij of ze bezoeken wel één of meerdere uitvaarten van generatiegenoten. ‘De dood’ is dus alom aanwezig in hun leven, en daarmee ook wat daaraan veelal voorafgaat: een ziek- en sterfbed.
Dit praktische gegeven had hen op het idee gebracht zich voor te bereiden op dat wat onherroepelijk ook voor hen kan komen. Hun verrassing was dat ze een ruimte op de begane grond van hun huis dusdanig hadden aangepast, dat het in een mum zou kunnen worden omgedoopt tot slaapkamer. Want, vertelden ze, als ze ‘later’ niet meer goed ter been waren, en niet meer naar boven konden lopen, kon daar een bed in komen te staan en konden ze daar gaan slapen. En: als er ooit eens zo’n ziekenhuisbed in huis moest komen, dan hoefde dat niet in de woonkamer te worden neergezet, maar dan kon het in dat kamertje komen te staan. Ze hadden ook al bedacht dat er met gemak nog een nachtkastje in kon, voor naast het bed, een magnetron, een koelkast, kortom: op deze manier waren ze geheel op de toekomst voorbereid.
Ik stond perplex. En voelde verwondering én bewondering vanwege zoveel nuchterheid.
Misschien is het een idee dat artsenorganisaties, patiëntenverenigingen en ouderenbonden mensen als mijn ouders inschakelt voor voorlichting? Daar kan geen folder tegenop.
Zolang we het ultieme oordeel niet aan betrokkene kunnen
laten, is het heel erg nodig om over de dood te praten!
Het kan erg opluchten om over een naderend afscheid en voorbij dit leven te praten met elkaar. Uitspreken wat je bezighoud is gedeeld makkelijker te dragen. Dat is voor een ieder van belang omdat je afscheid neemt van elkaar, er zijn dus meer betrokkenen.